Na twee weken toekijken moet ik er vanavond maar aan geloven. Voor de wedstrijd stuur ik mijn geliefde een appje: “Ik moet even door de angst heen vandaag. Ik ga gewoon starten en lossen als het hard gaat”. Het antwoord is alleszeggend: “O”...
Haar “O” is aan blindemans-ogen gericht. Ik wil niet toegeven dat ik doodsbang ben weer te vallen. In de Wielerrevue Nationaal, het lijfblad van de KNWU in de jaren tachtig (opa vertelt..) schreef Tim Krabbe regelmatig stukjes. Het stukje dat me het meest is bijgebleven was het verhaal over valpartijen.
“Je zou het niet zeggen,” schreef hij, “maar al die vrolijk lachende renners aan de start zijn bang voor dé val”. Daarna beschreef hij een gruwelijke valpartij, met veel aplomb zoals alleen Krabbe dat kan, maar vooral die eerste zin bleef me bij.
Vandaag ben ik extra bang. Ik moet er doorheen. Als ik dit niet doe durf ik nooit meer op die stomme fiets te gaan zitten en heel hard door de bocht te sjezen. Alsof dat erg zou zijn, hoor ik u denken, maar doordat u dat verraad u zich direct als niet-wielrenner. Wielrenners begrijpen het.
Vrolijk kwetteren wielrenners voor de start. “Welkom terug, blij je weer te zien,” zegt Gerben Voogd. Serge Leloux komt ook even langs rijden. Hij kijkt net zo pips als ik. Ook hij stapte twee weken geleden bij volle snelheid af. Ik schraapte over het asfalt, hij landde in het lommer. Wat erger is weet ik niet, we hadden beiden niet een echt fijne landing. Ook Serge zit nog vol schaafplekken op de gebruikelijke plaatsen.
Na de start zoek ik mijn plaats op tussen de wielen. Gelukkig lijkt het tempo vandaag niet al te hoog te liggen. Zeker weten doe ik dat niet, mijn blik is vooral angstig gericht op het wiel voor me. “NIet te dichtbij!” gilt de angst. “Dichter erop!” schreeuwt de rede. “Waarom wil je dit eigenlijk nog?” roept de paniek. “Omdat die koers er is!” antwoordt de emotie.
Het is zo’n drukke bedoening in mijn hoofd dat ik het koersverloop niet registreer. Pas als de finale aangebroken is dringt tot me door dat ik nog steeds heel gemakkelijk mee rijd. Na elke bocht sprint ik met speels gemak het gaatje voor me dicht. Ik heb wonderbenen!
Ineens snap ik waarom Menno Helvensteijn me enige weken geleden vertelde dat hij na drie weken training een week rust in zou lassen. Wonderbenen zijn de beloning! Jammer dat ik nog zo bang ben, anders reed ik nu dwars door het peloton naar voren!
Vanuit mijn ooghoek zie ik Menno nu trouwens langs de groep rijden. Hij heeft zich de hele koers verstopt en trekt nu ten strijde! Ook Martijn Suk mengt zich in de debatten. Corné van den Meijden en Bram Hoffmans zijn ook actief. Mijn blik verruimt zich. Niet alleen het achterste van Maurice de Bruin zie ik, ineens zie ik weer het hele beeld. Het is koers! Angst is voor watjes! (en verstandige mensen, ja, maar in een koers is verstand alleen maar overbodige ballast)
De sprint van de Nieuwelingen is een Kampioen-onderonsje. Finn Smith wint knap voor Thomas Monkelbaan.
Bij de sprint van de B-groep verschijnen ineens twee jonge honden op kop. Lance Venema wint met een halve seconde voorsprong van Donny Hoogschagen. Martijn Suk is derde. Ik rol uit, achterin de groep. Lotgenoot Serge Leloux rijdt trouwens ook gewoon de koers uit in de staart van het peloton.
Bij wielrennen is geen bericht zelden een goed bericht. Dus direct na de finish app ik mijn geliefde: “Uitgereden in het peloton. Geen valpartijen…”
1. | Sebastiaan ten Zeldam |
2. | Luc Heine |
3. | Elmer Lise |
4. | Sep Visser |
5. | Jesper Dijksman |
6. | Rob Klinge |
7. | Wouter Breedt Bruijn |
8. | Maurice de Bruin |
9. | Siebe Koot |
1. | Lance Venema |
2. | Donny Hoogschagen |
3. | Martijn Suk |
4. | Rene van der Lee |
5. | Bart Wernik |
6. | Eric Zwart |
7. | Bram Hoffmans |
8. | Corne van der Meijden |
9. | Gerben Voogd |
10. | Noah Langbroek |
1. | Finn Smidt |
2. | Thomas Monkelbaan |
3. | Rik Rozenburg |