.
Het ligt vast aan het weer. Harde wind, regen en grauwe wolkenluchten. Het KNMI noemt dit ‘wisselvallig’ maar wielrenners gebruiken de naam K-weer. Die K staat hier niet voor Koers.
Of ligt het aan Vaderdag? Zitten al die jonge wielrennende vaders nu op het bed te genieten van het ontbijt dat de kinderen hen voorschotelden, luisteren ze geemotioneerd naar de obligate kinderrijmpjes die de juf van school de kinderen leerde en hebben ze daarom geen tijd hier aan de start te staan?
Of komt het toch door die andere wedstrijd in de regio? Een groot deel van het Spaarneduin-peloton rijdt vandaag Cycling Zandvoort. Tot mijn niet geringe verbazing is een heel contingent renners bereid vijftig euro startgeld te betalen om een paar uurtjes rondjes te mogen rijden op een Formule-1 circuit.
Hoe dan ook staan ze hier niet. Waar de concurrentie bij de groene nummers vorige week nog groot was, sta ik nu als enige met die kleur aan de start. Verder zijn er een stuk of drie zwarte nummers en zeven overige renners. Een peloton van twaalf renners in totaal…
Op de binnenronde is de grote plas nog steeds het woonterrein van een koppeltje eenden die daar nu hun nageslacht zwemles geven. Het randje langs de bruine modder is te smal, zelfs voor een pelotonnetje van twaalf man. Daarom rijden we alleen de buitenronde.
Dat klinkt eenvoudig. Dat klinkt als: gewoon een uurtje tussen de wielen blijven zonder lastige bochten. Voor het beeld: Het is net als het parkoers van Sloten, maar dan zonder de bult…
Maar de klank is bedrieglijk. Want bij die zeven overige renners zitten wel Elmer Lise, Jesper Dijksman en Merih Hailemariam. Drie mannen die zelfs een peloton van tachtig man over de kling zouden kunnen jagen. Vandaag kan dus bijna dertig procent van het peloton veel, maar dan ook echt heel veel harder rijden dan ik.
Maar kunnen is niet direct ook doen, probeer ik mezelf voor de start gerust te stellen. Elmer ken ik als een sociale en vriendelijke renner, die zal zich toch wel een beetje inhouden vandaag? Als ik het hem vriendelijk vraag? Jesper komt net terug uit Frankrijk, die heeft de Mont Ventoux op één dag van drie kanten op gefietst en mist, zoals hij zelf zegt, ‘de snelheid’ een beetje. En Merih, ach, Merih…die knalt er wel altijd in maar hij zal toch niet vanaf de start…?
En dus, ja, gaat het vanaf de start wel gewoon hard. De eerste ronde wordt afgeraffeld met een gemiddelde snelheid van vijfenveertig kilometer per uur, de tweede met zesenveertig, de derde met zevenenveertig. Zo gaat het vrolijk door tot de snelheid in ronde zes, zeven, acht, negen en tien rond de vijftig kilometer per uur blijft…
Er is geen uitweg. Want zo’n klein groepje betekent ook dat niemand zich weg kan steken. Nee, ik dus ook niet. Geloof me, ik probeer het heus wel. Ik posteer me achter Elmer, de rijzige Amsterdamse hardrijder en draai direct als hij van kop gaat ook weer mee naar achteren. Voor het idee doe ik twee pedaalomwentelingen in de wind, maar het hele peloton kan zien dat ik zit te linkeballen.
“Je rijdt hier verdomme met jongens die allemaal minimaal tien jaar jonger zijn dan jij”, roept het nare pijn-duiveltje in mijn linkeroor. “Je bent toch geen watje?”, schreeuwt het karakter-engeltje terug terwijl ik me na kopbeurtje zoveel uit laat zakken naar de achterkant van de groep.
Ik vind dat het pijn-duiveltje verdomde goede argumenten heeft. Daarom laat ik, als ik in het laatste wiel aankom, keurig een gat vallen voor Jesper, die van kop komt. Met een spottend lachje om zijn lippen kijkt de jonge Mont Ventoux-bestormer me aan. "Je denkt toch niet dat ik je ga sparen?” lees ik in zijn ogen.
Het gat tussen mijn voorwiel en de rest van de groep wordt langzaam iets groter. Een meter of vijf, zes is het al. Gelukkig laat de volgende renner zich uitzakken. Het is Merih! Godzijdank! Merih! Die gaat dit wel rechtzetten…
Maar ook de sympathieke Eritreeër doet geen enkele moeite mijn problemen op te lossen. Ook hij laat zich keurig achter mij zakken en wacht tot ik het gat ga dichten.
Maar dat kan ik niet! Heren! Ik had jullie vader kunnen zijn! Ik heb een groen rugnummer! In mijn hoofd buitelt het ene onzin-smoesje over de andere. Want de werkelijke reden is even hard als waar: Ik ben steenkapot! Ik voel me alsof ik zojuist door een hele kudde buffels overlopen ben.
Jesper is het zat en komt ineens van achter me tevoorschijn. Merih sluit aan. Ik moet mee! Ik moet NU mee. Als ik nu blijf zitten ben ik gezien, ben ik de eerste die vandaag lossen moet. Of niet? Zijn er al gelosten? “Je bent toch geen watje!!” hoor ik weer het karakter-engeltje schreeuwen.
Met mijn allerallerallerlaatste restje energie weet ik net naar het wiel van Merih te komen. Ik hang aan mijn nagels boven de afgrond, maar verdomd! Ik kruip weer naar boven! Jaja, jubel ik in stilte! Ik leef nog!
De jubelstemming duurt exact één ronde. Want de snelheid gaat nog iets verder omhoog. Elmer heeft besloten dat hij nu eens echt door gaat fietsen en precies op dat moment realiseer ik me: Ik hoef er niet bij te blijven…
Welnee! Winnen ga ik toch wel! Al fiets ik rustig met een snelheid van twintig kilometer per uur de wedstrijd uit, gewonnen heb ik al. Sterker nog, ik zou zelfs gewoon langs de kant kunnen gaan staan ergens, de laatste ronde weer even opstappen, uitrijden en solo over de streep de overwinning vieren.
De verleiding om nog te strijden in het laatste wiel is ineens helemaal weg. Ik ga gewoon een rondje wachten en sluit daarna weer aan. Koeteldekoet fiets ik rond, kijk naar de eendjes in het water, zwaai vriendelijk naar Henny op de jurywagen en bedenk hoe ik straks mijn zekere overwinning ga vieren.
Omdat we alleen de buitenronde rijden is een lange rustpauze me niet gegund. Al na een paar minuten komt de groep weer aan gedonderd. Snelheid maken. Weer pijn in mijn benen. Weer volle bak. Want de groep heeft Elmer nog geen vrijbrief wilen geven. Weer pers ik bijna vijftig kilometer per uur uit mijn benen. En weer breken ze bij mijn voeten af! Binnen twee ronden ben ik weer gelost!
Maar dit keer ben ik gelukkig niet alleen. Biko Vos heeft ook te veel van zichzelf gegeven en moet de groep laten gaan. Op zich is het fijn om niet een soort eenzame mongolenwaaier te vormen, maar het geeft mij ook de verplichting om nu toch door te rijden. En om kopbeurten te doen, verdorie.
Nog een aantal ronden verder komt ineens de TGV voorbij. Elmer. Hij heeft Erik Jan Koeman bij zich. Maar ze passeren zo snel dat het lijkt alsof het Elmer’s eigen schaduw is die hem op de hielen zat.
Daarna komt Merih solo voorbij. “Aanhaken” zegt hij tegen Biko en mij. Murw geslagen door de uitputting doen we dat ook braaf. We doen zelfs kopwerk! Een willekeurige voorbijganger die nu de koers zou beginnen kijken zou kunnen denken dat Biko hier om de overwinning aan het strijden zijn.
Dat gevoel duurt een ronde. Dan komt de rest, minus Elmer en zijn schaduw, weer terug en haalt ons in. Gelukkig is voor mij, de gehele vijftig-plus-categorie, net de bel geluid.
Heel even probeer ik weg te rijden uit het groepje. Misschien worden er wel foto’s gemaakt. Kom ik straks als eenzame vluchter voor de aanstormende groep aan en ga ik winnend over de streep. Die foto gaat de komende jaren boven mijn bed!
Maar de groep stormt zo hard dat ik besluit tot een tactische zet: Ik laat me uitzakken! Dan kom ik ook eenzaam, maar een stuk haalbaarder op de foto.
Helaas…foto’s werden niet gemaakt. Dus die plek boven mijn bed blijft voorlopig nog leer. Maar, winnen is winnen he.
Bij de veertig plus wint Arjan Rebel. En bij de overige vanzelfsprekend Elmer voor Erik Jan. Met een ruime minuut voorsprong op de nummer drie, Jesper.
1. | Paul van Schagen |
1. | Arjan Rebel |
2. | Sander Baars |
3. | Hugo Bakker |
1. | Elmer Lise |
2. | Erik Jan Koeman |
3. | Jesper Dijksman |
4. | Mehir Hailemariam |
5. | Jos Leyten |
6. | Biko Vos |