H.S.V. De Kampioen
Jan verteld....

De zegeningen van een rustdag …

“Op de rustdag van de Tour de l’Avenir 1966 bevond ik me met de Nederlandse ploeg in een hotel omringd door Alpenreuzen. Een mooi uitzicht, maar verder was er niets te beleven en dus een dag om je rot te vervelen. Om de tijd te doden maakten we in de ochtenduren een ritje naar de top van de Col de Vars. In de afzink dolde Rini Wagtmans (foto: © Guus de Jong) ons door weer eens zijn ongeëvenaarde daalkunsten te vertonen. Bergop kon hij redelijk aanklampen, maar bergaf was hij niet te volgen, wilde je althans gezond en wel beneden komen. Rini had motorcoureur moeten worden. ‘s Middags was er verplichte rust op de kamers, voorgeschreven door onze ploegleider Jefke Janssen. In een tukkie hadden we geen trek en dus zat er niets anders op dan een beetje slap ouwehoeren en uit het raam turen in de hoop dat er een roofvogel of zo iets voorbij zou komen. Plotseling vroeg iemand hoe lang je er over zou doen om lopend zo’n berg te beklimmen en langs dezelfde kant weer af te dalen. Binnen het uur moest dat kunnen, schatte ik. Ik werd uitgelachen en vervolgens uitgedaagd om dat maar eens te laten zien. Al mijn ploeggenoten legden een biljet van 25 gulden op tafel en die poet zou voor mij zijn, als ik er in slaagde mijn prognose waar te maken. De klok werd klaargezet en zonder ...

... medeweten van de ploegleiding rende ik klauterend over de rotsen de col op. Boven gekomen heb ik even triomfantelijk gezwaaid naar het raam waarachter ik mijn ploeggenoten vermoedde om daarna direct aan de terugreis te beginnen. Hollend, springend en soms glijdend op mijn achterwerk raasde ik zo snel mogelijk de berg weer af om net op tijd, maar buiten adem, de hotelkamer binnen te strompelen. De poen was voor mij, maar daar stond tegenover dat mijn broek totaal versleten was en rijp om als een stapeltje stofdoeken aan een tweede leven te beginnen. Er was echter wel weer een uur van die ellendige rustdag om.
De rest van de middag brachten we in het skidorp door, waar we door Jefke hoogstpersoonlijk uit de voor ons streng verboden ijssalon werden gezet. Evert Dolman durfde het als enige aan de ploegleider uit te dagen door zijn ijsje niet weg te gooien, maar het goed zichtbaar voor Janssen toch op te eten. Jefke was een verstandig man en toonde slechts een brede lach, want Eef was de wet nu eenmaal niet voor te schrijven en er dwars tegenin gaan had geen enkele zin. Het was in die tijd nog een doodzonde om als coureur veel te drinken. Wij namen zonder meer aan dat onze verzorgers wel wisten wat goed voor ons was, maar Eef hield er een tegengestelde mening op na. Achteraf bezien had hij groot gelijk, want de renners van tegenwoordig nemen in een Touretappe tot wel acht liter vocht tot zich.
Of het door die klimpartij kwam of door het stiekeme ijsje weet ik niet, maar ik werd die middag ziek. Zo ziek, dat ze mij die avond naar de Tourarts brachten. In een mengelmoes van gebrekkig Frans en Engels probeerde ik de Franse dokter uit te leggen wat er aan scheelde. Dat is niet helemaal gelukt, want hij moet hebben begrepen dat ik last had van diarree. De pilletjes die hij me gaf veroorzaakten namelijk een verstopping en hevige buikkrampen. Gerrit-Jan Sprenkelink, onze mekanieker, wist wel raad en hij heeft die nacht alles in het werk gesteld om mijn stoelgang weer op gang te krijgen, onder andere door mij zware shag te laten roken. Het mocht allemaal niet baten. Met een buik als van een hoogzwangere vrouw stapte ik de volgende dag bij de beklimming van de Grand Saint Bernhard in gezelschap van Tiemen Groen in de bezemwagen, nadat we door een fietstoerist voorbij waren gereden. Zonder die rustdag zou ik de ronde waarschijnlijk gewoon hebben uitgereden.

Tot volgende keer!”

Jan van der Horst


Meer nieuws