H.S.V. De Kampioen
Jan verteld....

Onze benedenburen hadden als enigen in ons woonblok telefoon en ze hadden er geen bezwaar tegen dat men mij via hun nummer kon bereiken. Als er iemand voor mij aan de lijn was, trok de buurvrouw aan het touwtje dat uit de brievenbus hing en door de geopende deur klonk dan haar schelle stem: “Jan, er is telefoon voor je!”. Het was de KNWU met een uitnodiging om met een ploeg een wedstrijd in Zweden te gaan rijden. “Daar zeg ik geen nee tegen, mevrouw, dank u wel”, riep ik opgewonden in de hoorn. “Gossie Jan, jij komt nog eens ergens”, zei de buurvrouw, die altijd naast me stond mee te luisteren. Het was de tijd dat auto’s, vliegtuigen, caravans en buitenlandse vakanties nog maar voor weinigen waren weggelegd en als er een tent werd opgezet dan was dat op de Veluwe, in Valkenburg of in Bakkum. Dat ik helemaal naar Zweden zou gaan was voor mijn directe omgeving dan ook net zoiets als een retourtje naar de maan.
Een paar dagen later was het zover en ik werd thuis opgehaald door ...

... meneer De Ron, onze ploegleider. Die had kennis van zaken, want hij was destijds de enige fabrikant in Nederland van rollenbanken. Meneer De Ron was een strenge man met weinig gevoel voor humor. Hij kwam me afhalen in een grote 8 cilinder Chevrolet. Nagewuifd door de hele straat koersten we naar het oosten van het land, waar Jan Bols, Gert Bongers en Henk Nieuwkamp instapten. “Hebben jullie allemaal een geldig paspoort bij je?”, vroeg onze chef d’équipe korzelig en na een haastige inspectie, riepen we eerbiedig: “Ja, meneer De Ron!” Zwijgend reden we verder richting Duitsland. Aan de grens werden we gecontroleerd en nadat onze paspoorten in orde waren bevonden, keek de douanier langdurig naar het reisdocument van onze ploegleider. “Waar willen we met dit ding naar toe?”, vroeg de man autoritair. Nadat De Ron had geantwoord dat de uiteindelijke reisbestemming Zweden was, volgde een schamper lachje en de opmerking dat wij vieren daar wel naar toe mochten, maar dat hij niet verder zou komen dan de Deense grens. Zijn paspoort was verlopen en daarmee mocht hij wel de vijf overige EEG-landen in, maar Denemarken en Zweden zouden hun grens hermetisch voor hem gesloten houden. De enige oplossing was om in Hamburg een bezoek te brengen aan het Nederlands consulaat om aldaar een toeristenkaart te kopen of het paspoort te laten verlengen. Daar aangekomen, bemerkten we dat deze instelling gevestigd was op de beroemde Reeperbahn, een ‘red-light-district’ als onze Wallen, omgeven door een gigantisch vermaakcentrum voor mannen. Terwijl onze teamchef geduldig zat te wachten op een met de juiste handtekeningen en stempels voorzien document, namen wij als giebelende schooljongens met rode oortjes een kijkje in de beroemdste straat van Hamburg. Van ons mocht de papierwinkel waar De Ron zich op dat moment doorheen worstelde, nog wel veel groter zijn.
In Zweden werden wij met veel egards behandeld en we werden ondergebracht in een prachtig hotel met dancing en speelzaal. Er liepen hoogbenige blondines rond die bereidwillig op onze avances reageerden, heel anders dan die Hollandse mutsen van toen die altijd ‘hard-to-get’ speelden. We zouden bijna vergeten dat we in dit lustoord waren aangekomen om er te koersen.
Het was trouwens geen lullig koersje waarvoor we de lange reis hadden ondernomen, want er stonden mannen aan de start als Ole Ritter, Gösta Pettersson, Roger Rosiers en Frans Verschueren. Jan Bols was al uitgeschakeld voor hij begon, want hij had zijn raceschoenen vergeten. Op zijn gewone stappertjes wist hij de koers weliswaar uit te rijden, maar daar was dan ook alles mee gezegd. De Belgen beheersten de wedstrijd, maar ik slaagde er toch nog in om nipt tweede te worden achter Verschueren, maar voor Rosiers. Die avond hebben we samen met de Belgen de bloementjes eens fiks buiten gezet en meneer De Ron kreeg het de volgende morgen aan het ontbijt in geuren en kleuren te horen. He was not amused en hij dreigde ons gedrag bij de KNWU te rapporteren in de verwachting dat we langdurig geschorst zouden worden. We kregen hulp van onverwachte zijde, want de Belgische ploegleider liet De Ron in duidelijke bewoordingen weten dat hij dan een boekje zou opendoen over wat zij (De Ron en hij) die nacht allemaal hadden uitgespookt. Zo werd de zaak gesust en er gingen kilo’s zand over.
Na een lange thuisreis reed de Chevrolet Impala onze straat weer binnen en de buren stroomden naar buiten om te vernemen waar Jantje nu weer was geweest. Ans, van de telefoon, trad op als mijn perschef en vertelde dat ik helemaal naar Zweden was geweest. Iedereen was vol ontzag en ik werd met het nodige respect bekeken, zeker toen ik kon vertellen dat ik ook nog tweede was geworden. Iedereen was diep onder de indruk, behalve het mooie meisje van schuin aan de overkant. Nadat ze mijn heldendaden in den vreemde had aangehoord, haalde ze nuffig haar schouders op en liep door. ‘Wat een uitslover’, zag ik haar rug uitstralen en ik dacht aan die Zweedse blondine die me o zo lief had toegelachen toen ik haar terug in het hotel het bloemetje van de tweede plaats had geschonken. ‘Trut’, dacht ik oprecht, niet te weten dat ik twee jaar later met diezelfde meid van schuin aan de overkant naar het stadhuis van Haarlem zou glijden. In een Chevrolet Impala natuurlijk, wat anders. Nu zoveel jaar later doet ze me meerdere malen per dag aan die tijd denken, als ik haar stem hoor schallen: “Jan, er is telefoon voor je!”


Meer nieuws